Vaak ook speel ik gelijk. Sommige van mijn clubgenoten wijten dat aan mijn irenische natuur. Ze vinden dat maar niets. Schaken is oorlog en een oorlog eindigt ook niet in een remise. Voor mij is de remisemogelijkheid een teken dat schaken geen oorlog is, maar een hogere dimensie van het leven vertegenwoordigt. Schaken is een levensvorm, zei Wittgenstein ooit eens.
Laatst speelde ik een partij tegen Grande, een lange man die in mijn schaakkringen bekend staat als een houwdegen. Hij ziet schaken niet als iets hogers, maar als een kwestie van overleven. Als oorlog dus. Hij is al langer lid van de club dan ik. Sinds een jaar of tien sidder ik niet meer als ik tegen hem speel. Ik weet dat ik, hoe goed ik ook mijn best doe, toch klop krijg. Mijn vrouw vindt dat de schaakclub goed is voor mijn bescheidenheid. Zo is het maar net. Het is een enkele keer voorgekomen dat ik met Grande remiseerde, maar we kunnen dat beschouwen als een statistische anomalie. En om dat te onderstrepen, is hij nooit te beroerd om mij dat na afloop nog eens duidelijk te maken door mij in een tiental Blitzpartien te vernederen.
Laatst voltrok zich echter een wonder. Na ongeveer dertig zetten tegen hem gespeeld te hebben, zag ik tot mijn verbazing dat Grande opgaf. ‘Het is geloof ik de eerste keer dat je van me gewonnen hebt’, voegde hij eraan toe, als was het om mij duidelijk te maken hoe blij ik moest zijn. Maar ik was niet blij. Ik voelde geen opluchting en geen genoegdoening. Geen bonkend hart, geen toegenomen libido. Helemaal niets van dat alles. Het enige wat ik dacht: wat is winnen eigenlijk een oninteressante en saaie ervaring.
Ik had het kunnen weten. Toen een paar jaar geleden mijn favoriete voetbalclub voor het eerst in haar bestaan kampioen werd, voelde ik een milde teleurstelling. Ik had gedroomd over en gehunkerd naar het kampioenschap, maar toen het eenmaal zover was, merkte ik hoe weinig het met me deed. En nu het een stuk minder gaat, is het op de een of andere manier interessanter dan toen ze kampioen werden. Ik heb de club er niet minder lief om.
Pas geleden, voorafgaand aan de voetbalfinale tegen Bayern München, zei de alom bejubelde coach van Borussia Dortmund, Jürgen Klopp, dat zijn team een kans maakte om te winnen. Hij voegde er echter in één adem aan toe dat eventuele winst niet wilde zeggen dat Dortmund nu de beste club ter wereld was. Integendeel zelfs, winst betekende slechts dat zijn team van het beste team ter wereld had gewonnen. Zoiets voelde ik dus ook toen ik eindelijk eens won van die vermaledijde Grande.
Moraal van het verhaal: winnen verandert de wereld niet. We leven nochtans in een wereld waarin winnen ons wordt voorgesteld als het hoogste, het beste, het mooiste. In alle domeinen van het leven worden prijzen uitgereikt: sport, bedrijfsleven, film, cultuur, politiek. Zelfs in oorden waar je minder orgasmocentrisme verwacht, zoals de universiteit, worden prijzen uitgereikt voor het beste artikel, het beste docentschap, de beste faculteit. Wat dat betreft doen we net alsof de wereld één grote pornofilm is geworden waarin het voor de artiest-atleten steeds weer draait om dezelfde uitkomst.
Schenk dus geen geloof aan alle coaches en goeroes die zeggen dat leven neerkomt op winnen. Nogmaals, winnen verandert niets. Ik werd me ervan bewust toen ik eindelijk, bij wijze van anomalie, eens won van iemand die beter is dan ik. De trainer van Dortmund – onthoudt zijn naam! – was zich er langer van bewust. Hij wordt, ook als verliezer, niet voor niets bejubeld. En types als Grande kunnen nog veel van hem leren.
Over Rene ten Bos
René ten Bos (1959) is hoogleraar filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en honorary professor aan de Universiteit van St Andrews in Schotland. Hij is voornamelijk geïnteresseerd in kritische management theorieën en heeft gepubliceerd over verschillende onderwerpen, zoals organisatie-ethiek, strategisch management en genderstudies.