De nazomerzon schijnt door de bomen en de dichte struiken van de voortuin. Ik loop het paadje omhoog en kom uit bij het huis van Hans en Grietje. Zo lijkt het. Ik besef dat de man bij wie ik zo zal aanbellen, letterlijk het best bewaarde geheim van managementland is. Een forse man doet open. Het is Jeroen Hendriksen. Ik heb hem nog nooit ontmoet. Hij is joviaal en ook wat schuchter. We gaan de kamer in: een eldorado voor romantische zielen als ik, boordevol boeken, cd’s en schilderijen. ‘Mijn vrouw schildert’, legt hij uit. ‘Ik ben zelf twee jaar geleden begonnen. Ik heb nooit getekend. Vroeger op de lagere school kreeg je een stempel in je schrift van de meester of de pastoor. Die mocht je inkleuren. Dat was de tekenles waar ik toen een acht voor kreeg.’ Het gesprek is begonnen. ‘Ik ben nu gepensioneerd’, vervolgt hij, ‘en ik werk nog steeds. Alleen geen hele dagen meer. Ik geef trainingen, coaching en spreek op symposia. Ik werk voor verschillende branches zoals de harde industrie, de gezondheidzorg en het onderwijs. Daarbij werk ik aan een nieuw boek.’
Eén van de rode draden in het werk van Hendriksen is leren. Hoe haal je het meeste uit de ervaringen die je als manager en professional opdoet? Dit is een vraag die voor de meesten van ons vertrouwd is. Maar dat was niet het geval toen Hendriksen met zijn loopbaan begon. Hoe kwam hij erop om het pad van ervaringsleren op te gaan wat in zijn tijd toch een amper ontgonnen zijpad was?
Verkennerij als leerschool
‘Dan moeten we terug naar mijn jeugd,’ lacht Hendriksen. Hij is op zijn gemak zie ik en ik ga er rustig voor zitten. ‘Je moet weten dat ik de middelbare school niet heb afgemaakt. Het gymnasium kon me niet boeien. Maar alles daar buiten wel! Ik was al vroeg met politiek bezig – jonge socialisten, Vietnam – en dat had zijn wortels in de verkennerij. Daar leerden we betrokken te zijn bij elkaar. Vierentwintig jongens in een…’ Hendriksen wacht en zoekt met zijn handen het woord dat hem is ontschoten. ‘Ehh… een patrouille. Dat waren militaire termen. Maar wij deden andere dingen. Wij spraken op die clubavonden over Franse en Italiaanse films. We vonden die prachtig. Dan kwamen onze zussen mee en die namen weer hun vriendinnetjes mee. Dat vonden we nog prachtiger. Er is zelfs nog een boze brief gekomen van de KRO want Rome had geoordeeld dat een gezamenlijke praatavond met meisjes niet mocht. Wij vertikten dat. Als het bij de verkenners niet mocht, dan deden we het wel thuis. Buiten de school leerde ik van alles. Ik maakte gedichten, debatteerde, organiseerde van alles en sportte. Ik was jeugdkampioen judo en heb zelf nog tegen Anton Geesink gejudood.’ Het is even stil. Het middaglicht schijnt op het gezicht van de man die me aankijkt. ‘Leren deed ik al doende. Ik dacht dingen uit, experimenteerde en reflecteerde. Toen al.’ Hendriksen maakte van de nood een deugd in zijn jeugd en nam het leren in de praktijk serieus. ‘Nee, ik voelde me geen sukkel en heb me ook nooit ongerust gemaakt. Ik had de innerlijke zekerheid dat deze vorm van leren goed was. Later zag ik dat ook terug in wetenschappelijke theorieën. Vergis je niet, ik had buiten de school veel succes!’
Toch ging Hendriksen van school af en hij besloot fysiotherapie te studeren. ‘Omdat een buurmeisje dat ook deed.’ Hij wuift met zijn hand. ‘Het was privaatonderwijs. Daar ging het meer om de portemonnee van je vader dan om je hersens. Thuis was er geen geknetter om mijn keuze. Mijn ouders waren uiterst liberaal. Waren ze scherper geweest en hadden ze grenzen gesteld, dan was ik misschien eerder gaan studeren.’ Maar Hendriksen komt op zijn pootjes terecht. Hij gaat MO-pedagogiek studeren en andragogiek op de universiteit. ‘Ik werkte in deeltijd als fysiotherapeut, had twee kinderen, studeerde en kwam in aanraking met de denkers van toen over ervaringsleren, zoals Ruth-Cohn, Illich maar ook Rogers. Later kwamen daar Kolb en Argyris bij. Allemaal mensen die grote waarde hechten het leren in de praktijk. Mijn reactie was: zo zit het in elkaar. Zo moet je het doen. Ik schreef er artikelen over en toen zei Ben Bos, bekend auteur en therapeut én redacteur van het blad Vorming: "Als je er twee bijschrijft, heb je een boek." Zo ontstond mijn eerste boek Levend leren’.
Storingen doen ter zake
Een regel van levend leren in een team is dat storingen vóór gaan. Wat bedoelt Hendriksen daarmee? ‘Als je iets dwarszit, kun je daar beter mee op de proppen komen. Want het houdt je van leren af. Dat vraagt wel om durf van deelnemers. Je moet het lef hebben om het aan te kaarten. Eén van mijn allereerste trainingen op dit gebied duurde een week. Ik was net ontslagen als docent, had twee kinderen en er waren heel wat conflicten rondom mij. Je kunt je voorstellen dat ik er met mijn hoofd niet helemaal bij was. Op een gegeven moment vertelde ik dat in de groep. En… het werd ontvangen. De deelnemers stelden me nieuwsgierig vragen. Mijn storing deed ter zake en ik kon weer meedoen! Toen begreep ik de uitspraak: ‘Storingen hebben voorrang’. Dit wil overigens niet zeggen dat je er uren aandacht aan moet besteden. Soms is twee minuten al voldoende.’ Zijn uitleg is me helder. Toch aarzelt er iets in me en alsof hij mijn gedachten leest: ‘Het is niet altijd eenvoudig om uit onze basisconditionering te komen – zwijgen – en te vertellen wat je dwars zit. Toch moeten we het doen. Het leren in de praktijk gaat dan veel beter.’ Heb je hier ook iets aan als je manager bent? Ik leg het hem voor. Hendriksen knikt: ‘Ook dan heb je verstoringen. Goede managers voelen die aan en geven die ook de ruimte. Dat geeft vertrouwen en bevordert de creativiteit van medewerkers.’
Wandelend coachen
Hendriksen schrijft een nieuw boek. Ik vraag ernaar en schrik van de titel. ‘Ik ben bezig met een boek over de wandelcoach.’ Er ontstaat in mij lichte oproer. Gemuts, gemuts, joelt iets of iemand in me. De man tegenover me merkt gelukkig niets en gaat rustig door met het uitleggen van wandelend coachen. ‘Dat gaat werkelijk anders dan coachen in een kamer’, doceert hij. ‘Ten eerste kijk je elkaar niet aan. Als je naast elkaar loopt, praat je veel vrijer over je gevoelens en emoties. Ten tweede heb je alle beeldspraak om je heen. Heb je het over groei, dan is er wel een boom. Gaat over een heldere kijk, dan is er wel een uitzicht. Dit is vooral handig bij mannen. Die snappen het dan. Ten derde: als het wezenlijk wordt, stop je en kun je elkaar aankijken. Ik bereid zo’n coaching altijd goed voor. Ik heb een mobieltje bij me en een verbanddoos. Een keer was ik met een man aan het wandelen. We hadden serieuze gesprekken, krijgt de man midden in het bos tijdens de coaching snelle hartkloppingen. Ik bel 112 en gelukkig kon de ambulanceverpleegkunde snel bij ons zijn: op de motor! Dit liep goed af. Waar was ik geweest zonder mobieltje?’ Ik kan het niet helpen maar tijdens zijn uitleg droogt mijn aanvankelijke cynisme op. Bespeur ik zelfs niet ergens in mij een klein ontwakend verlangen om ook ooit eens zo’n behandeling te krijgen, maar dan zonder kloppingen?
Wat ik altijd wil weten, is met wat voor problemen managers en professionals bij een coach komen. Waar lijden al die mensen toch aan? Bij Hendriksen moet ik een antwoord kunnen scoren. ‘Wacht even.’ Zijn ogen kijken omhoog en dan weer naar mij. ‘Dat is zeggen wat je vindt. Die ingebouwde angst om dingen te zeggen, zoals bij een manager die niet durft te zeggen: "Je bent te laat". Met deze problemen komen mensen in een coachingsgesprekemotie. Als je die oplost, valt een hoop van je weg. Zelf heb ik dat ook ervaren. Ik was directeur in het MBO. Er waren fusieperikelen en ik was in mijn echtscheiding. Het ging erg moeilijk. Ik heb toen een serie gesprekken gehad met wat je nu een coach noemt en toen een supervisor. Ik kwam erachter dat ik heel voorzichtig was geworden. Om mezelf te handhaven was ik op grote afstand van mijn gevoelens komen te staan. Ik was bang om afgerekend te worden en dat mijn kop eraf ging. Daardoor hield ik mijn boosheid achter. Ik moest er wat mee gaan doen. Eén van de eerste docenten tegen wie ik uitviel, zei naderhand: "Eindelijk ben je duidelijk." Hoe mismaakt kun je worden door een goede manager te willen zijn en daardoor jezelf te vergeten?’
We gaan naar boven voor de foto’s. ‘Ik heb mijn werkkamer opgeruimd.’ Hendriksen klinkt trots maar ik word ook wat wantrouwig. Zijn werkkamer is geweldig. Nog meer dan in de huiskamer staan hier boeken, boeken en nog eens boeken. En dat voor iemand die het van ervaringsleren moet hebben! Hendriksen stiefelt op zijn kasten af en zoekt favorieten die hij me tonen wil. ‘Kijk, hier, daar draait alles om. Dit is wat managers willen.’ Hij toont me het boek en ik lees de titel: Seks & Geld, Geluk & Dood van Manfred Kets de Vries. ‘En deze, die is van Antonio Damasio. Ik voel dus ik ben. En hier Martha Nussbaum over emoties.’ Er is geen houden meer aan. ‘Ik grijp graag terug naar deze pocketjes. Ken je die?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Deze is van Friedemann Schulz von Thun. Miteinander reden. Die man is wereldberoemd in Duitsland. Hij heeft allerlei management- en organisatietheorieën praktisch gemaakt, met oefeningen en werkvormen.’ Hendriksen drentelt opnieuw naar zijn kast en begint nog enthousiaster te zoeken: ‘ik wil je er nog een laten zien. Een boek dat ik zo geweldig vind.’ Hij vindt het niet: ‘Het is het praktijkboek van Peter Senge. Waarschijnlijk heb ik het uitgeleend.’
Aan tafel beneden verzamel ik míjn moed en stel ik hem de vraag die al een tijdje op mijn lippen brandt: waarom ben jij niet beroemd geworden? Hij kijkt me verrast aan: ‘Ik besloot niet in de ratrace mee te gaan en geen goeroe te worden. Ik wilde echte relaties. Ik heb over de pijn van het managen geschreven. Over leren en intervisie. Dat was wat ik deed: met anderen praten, rond de tafel zitten en schrijven.’ Nu ben ik op mijn beurt verrast. Kennelijk hoeft niet iedereen die schrijft beroemd te worden en te goereren. Puzzled rijd ik terug naar de Randstad.
Over Joep Schrijvers
Joep Schrijvers doet onderzoek naar westerse advies- en lesboeken voor vorsten, bestuurders en managers van Homerus tot Covey. Hij is schrijver van succesvolle, kritische boeken en artikelen over management, mens en maatschappij.