Er is volgens Daan Wienke grote behoefte aan een boek dat de belangrijkste onderwerpen die relevant zijn voor leidinggevenden, in samenhang met elkaar behandelt. Dat is dan ook de belangrijkste onderscheidende eigenschap van het boek dat hij schreef: Leiding geven & leiding nemen - Hoe word en blijf je een goede leidinggevende.
Cursus
Aan pretenties geen gebrek; zoveel moge duidelijk zijn. De vraag is dan of en in hoeverre de auteur die ook waarmaakt. Het boek is opgebouwd uit tien hoofdstukken, waarin Wienke vooral aandacht schenkt aan wat hij zelf beschouwt als ‘de belangrijkste onderwerpen die relevant zijn voor leidinggevenden’: doelen stellen, organiseren, sturen en ondersteunen. Daaraan vooraf gaan drie hoofdstukken die als het ware de basis van de hele cursus – zo zou je het boek best kunnen noemen – vormen. Wienke zet daarin zijn lezers eerst aan het werk met de vraag waarom ze eigenlijk leidinggevende zijn geworden (of graag willen worden), bespreekt vervolgens nut en noodzaak van leiding en vertelt in hoofdstuk 3 wat een leidinggevende zoal hoort te doen. Op zich best nuttig, zeker als je bedenkt dat Wouter Fioole (2014) ooit na gedegen onderzoek ontdekte dat de gezaghebbende managementliteratuur heel veel vragen beantwoordt, maar niet de meest basale: wat is een manager en wat doet een manager precies? Fioole beschouwt daarom het ontwikkelen van adequate definities van management een van de grootste uitdagingen van de managementwetenschappen.
Zelf waagt Fioole zich echter niet aan zo’n definitie. Want, schrijft hij, iedere organisatie moet vooral zelf bepalen wat zij onder management verstaat en wat zij van management verwacht, om te kunnen bepalen of de manier waarop management gehanteerd en beschreven is, waarde kan toevoegen aan de organisatie. Enkele jaren later komen Koen Marichal, Jesse Seegers en Daan Sorgeloos in hun boek Leading from the Middle tot hetzelfde inzicht: als het middenmanagement daadwerkelijk van toegevoegde waarde moet zijn – deze auteurs twijfelen daar niet aan – zal de organisatie daar een duidelijk beeld van moeten hebben. Al met al staat jaren na dato Fiooles conclusie nog steeds fier overeind: management bestaat alleen in context.
Voorziet in een behoefte
Zo bezien lijkt het er misschien op dat de duidelijkheid die Wienke wil geven, feitelijk niet veel meer is dan schijnduidelijkheid. Dat zou echter een te streng oordeel zijn. Marichal en zijn medeauteurs geven ‘de mens in het midden’ een welgemeend advies: zorg dat je ook zelf weet wat je als manager wilt, d.i. hoe je jouw toegevoegde waarde ziet. Maar dat blijkt in de praktijk vaak niet mee te vallen, bijvoorbeeld omdat relevante kaders ontbreken. In dat gemis kan Wienkes boek prima voorzien. Hij doet dat onder meer door zijn kijk op leiderschap te presenteren aan de hand van wat hij ‘de 4-3-3-2 benadering van leidinggeven’ noemt. Het werk van een leidinggevende omvat volgens hem vier soorten taken – ik noemde ze hiervoor al – en drie soorten werkzaamheden – strategische, uitvoerende en ondersteunende. Deze moeten aan drie criteria voldoen: ze moeten de vraaggerichtheid van de organisatie vergroten, effectief én efficiënt zijn. De taken worden ten slotte ingekleurd met elementen uit twee zogenaamde hulptalen: de procesbenadering en de systeembenadering. Deze elementen worden steeds in onderlinge samenhang besproken.
Verantwoord
Wienke doet dat ook nog eens op een manier die hij vooraf verantwoordt en dat is lang niet in al dit soort boeken het geval. Een (groot) deel van de managementliteratuur maakt een versnipperde indruk, schrijft hij. De vraag waar je moet beginnen met lezen, is niet altijd eenvoudig te beantwoorden. Bovendien is dit gevarieerde aanbod gekleurd door nogal wat tijdgebonden en modieuze termen en thema’s, die bovendien lang niet altijd deugdelijk onderbouwd zijn. Dat laatste doet Wienke juist wel. Het fundament van zijn boek wordt gevormd door een bruikbare praktijktheorie. Dat wil zeggen dat zij gevormd wordt door Wienkes eigen ervaringen, de ervaringen van de leidinggevenden die voor dit boek geïnterviewd werden én door relevante theorie. Dat maakt zijn boek inderdaad, zoals de binnenflap belooft, tot ‘een praktisch boek voor hen die leidinggevende zijn of willen worden.’
Kanttekeningen
Dan nog wat kritische kanttekeningen tot slot. Met name Fiooles constatering dat management altijd in context plaatsvindt, had van mij best nog duidelijker in Wienkes verhaal terug kunnen komen. Nu blijft die nuancering beperkt tot wat opmerkingen in het laatste hoofdstuk. Daarin gaat het ook over authentiek leiderschap en raffelt Wienke echt af. Hij verwijst kort naar het gelijknamige boek van Bas Blekkingh en that’s it. Terwijl een duidelijke persoonlijke en professionele visie plus een set bijbehorende normen en waarden toch als niet minder geldt dan het fundament voor goed leiderschap. In dat slothoofdstuk hadden ook verwijzingen naar Manon Ruijters’ PI-model niet misstaan, evenmin als naar het thema ‘secure base leadership’, bijvoorbeeld zoals dat besproken wordt in Jeroen Seegers boek Leiders leren met vallen en opstaan (2020).
Voldoende handvatten
Maakt Wienke zijn pretenties waar? Eigenlijk heb ik dat antwoord al gegeven. Wat een goede leider is, is contextueel bepaald; dat haal je niet uit een boek, al is dat nog zo zorgvuldig geschreven. Maar dit boek biedt de startende leidinggevende wel voldoende handvatten om een begin te maken met een eigen professioneel frame. Daarbij hoort wel een belangrijke aanvulling: ga tegelijkertijd met je organisatie in gesprek over de verwachtingen die daar leven. En kijk dan of een goede match mogelijk is.
Over Bert Peene
Bert Peene werkte jarenlang als kerndocent bij IMAGO Groep, Via Vinci Academy en C-Lion, opleiders voor het onderwijs. Daarnaast voerde hij als zelfstandige opdrachten op het gebied van organisatieontwikkeling uit in profit en non-proft. Tegenwoordig werkt hij als free lance docent en schrijft hij voor diverse bladen over managementliteratuur.