Leo Stevens is emeritus-hoogleraar fiscale economie van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Meer over Leo StevensInkomstenbelasting 2001
Gebonden Nederlands 2020 3e druk 9789013157857Samenvatting
Het Handboek is een standaardwerk dat u informeert over de ontwikkelingen en de laatste stand van zaken betreffende de Wet IB 2001. Het geeft inzicht in de geldende leerstukken en helpt u de structuur van de wet te doorzien en de samenhangen beter te begrijpen in de steeds complexer wordende regelgeving en jurisprudentie. Ook worden vereenvoudigingsmogelijkheden aangereikt.
Het Handboek Inkomstenbelasting 2001 beschrijft en analyseert de beleidsmatige ontwikkelingen die hebben geleid tot de totstandkoming van de Wet IB 2001. De auteur neemt u mee langs de maatschappelijke aanpassingsprocessen die daaruit voortvloeien. Deze nieuwe editie brengt niet alleen de laatste ontwikkelingen in kaart, maar helpt de praktijkfiscalist bovendien om zijn weg te vinden in de complexe regelgeving en de hiermee samenhangende jurisprudentie.
Inkomstenbelasting actueel
Na de uitgevoerde Belastingherziening 2001 is de tijd niet stil blijven staan. Er zijn omstandigheden die ingrijpende gevolgen hebben voor de vormgeving van het belastingstelsel, waaronder:
- De afbrokkeling van de territoriale soevereiniteit van nationale staten door de verdergaande uitbouw van de Europese Unie
- De ontwikkeling van een wereldwijde informatie- en communicatietechnologie leiden tot ingrijpende fiscale transformatieprocessen
- De (bijna) grenzeloze mobiliteit van kapitaal
- De globalisering van het bedrijfsleven
- De sterk toegenomen arbeidsmobiliteit
- Het vrije verkeer van diensten in de Europese Unie hebben de positie van de nationale overheden fundamenteel gewijzigd
- Vergrijzing
- Ontgroening, gevoegd bij de duurzaamheidsvraagstukken die besloten liggen in de ecologische ontwikkeling
- Grote eisen aan een activerend en innoverend belastingstelsel
Deze ontwikkelingen in samenhang met de financiële crisis en het daarop gerichte herstelbeleid hebben grote gevolgen gehad voor de inkomstenbelasting en geleid tot ingrijpende aanpassingen. Het boek beschrijft en becommentarieert het geldende recht in zijn samenhang. Zo blijft u door de bomen het bos zien wat betreft de hoofdstructuur van de wet. Waar nodig wordt ook ingegaan op wenselijk recht, indien daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de rechtvaardigheid, de effectiviteit, de efficiency en/of de eenvoud van onze inkomstenbelasting.
Bent u werkzaam als praktijkfiscalist? Dan kan deze titel u aanzienlijk ondersteunen gedurende de werkdag. De uitgave is bijgewerkt tot 1 januari 2020.
Specificaties
Lezersrecensies
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1. Inleiding 1
1.1 Maatschappelijke achtergronden en geschiedenis 1
1.2 De rechtsgrond van de belasting 15
1.3 De juridische grondslagen 20
1.4 Het stelsel van heffing 27
Hoofdstuk 2. Belastingplicht 34
2.1 De belastingplichtigen 34
2.2 Het begrip ‘wonen’: de hoofdregel 45
2.3 Het begrip ‘wonen’: bijzondere bepalingen 54
2.3.1 Nederland 54
2.3.2 Woonplaatsficties 55
2.3.2.1 Keuzemogelijkheden met betrekking tot het woonland 55
2.3.2.2 Bemanning van schepen en luchtvaartuigen 59
2.3.2.3 Metterwoon terugkeren binnen een jaar 61
2.3.2.4 Diplomaten en daarmee gelijkgestelde personen 62
2.3.3 Dubbele woonplaats 66
Hoofdstuk 3. Het begrip inkomen 68
3.1 De structuur van het inkomensbegrip 68
3.1.1 De theoretische en historische achtergrond 68
3.1.2 Het fiscale inkomensbegrip in algemene zin 78
3.1.3 Het inkomensbegrip van de Wet IB 2001 84
3.1.4 Samenhang tussen de boxen en toerekening van de inkomensbestanddelen aan de afzonderlijke boxen 91
3.2 Vereisten voor belastbaarheid 100
3.2.1 De bron en de opbrengst van de bron 100
3.2.2 De criteria voor bestempeling tot bron van inkomen 103
3.2.3 Voordeel verwachten, voordeel beogen als criteria voor het bronbegrip 109
3.3 De opbrengst van de ‘bron’ 128
3.3.1 De uitgangspunten 128
3.3.2 Nadere beschouwing over het begrip ‘voordeel’ 139
3.3.3 Het stamrecht als opbrengst 145
3.4 Het genieten van inkomen 148
3.4.1 Het begrip ‘genieten’ 148
3.4.2 Wie geniet? 152
3.4.3 Postume inkomsten 160
3.5 Het tijdselement 162
3.5.1 Afrekening op jaarbasis 162
3.5.2 Consequenties van de jaarlijkse afrekening 162
Hoofdstuk 4. De inkomstenbelasting en het gezin 167
4.1 Inleidende opmerkingen 167
4.1.1 Gehuwde en ongehuwde belastingplichtigen 167
4.1.2 De inkomenstoerekening tussen partners sinds 1973 175
4.1.3 Andere samenlevingsvormen 183
4.1.4 Tot het gezin behorende kinderen 186
4.2 Het partnerregime in de Wet IB 2001 187
4.2.1 De afbakening van het partnerbegrip 187
4.2.2 De gemeenschappelijke inkomensbestanddelen 201
4.2.3 De persoonsgebonden (individuele) inkomensbestanddelen 207
4.2.4 Verliesverrekening tussen partners 214
4.3 Het inkomen van minderjarige kinderen 216
Hoofdstuk 5. Winst uit onderneming 221
5.1 Onderneming en ondernemer 221
5.1.1 Het begrip ‘onderneming’ 221
5.1.2 Begin en einde van de onderneming 247
5.1.3 Het ondernemingsvermogen 261
5.1.4 Ondernemingstransacties en privétransacties 281
5.1.5 De ondernemer 285
5.2 Het fiscale winstbegrip 300
5.2.1 Winst als algemeen begrip 300
5.2.2 De samenhang tussen de totale winst en de jaarwinst 305
5.2.3 De objectieve vrijstellingen 323
5.2.3.1 Bosbouwvrijstelling 324
5.2.3.2 Landbouwvrijstelling 330
5.2.3.3 Kwijtscheldingswinstvrijstelling 356
5.2.3.4 Stakingsaftrek 362
5.2.3.5 Pensioenaanspraken 365
5.2.3.6 Bedrijfssaneringsvrijstelling 367
5.2.3.7 Uitkeringen uit een stakingskas, vergoedingen ingevolge de Wet op de jeugdzorg en reeds in de loonheffing belaste eindheffingsbestanddelen. 368
5.2.3.8 Vrijstelling vergoeding particulier agrarisch natuurbeheer en voor deelname aan mobiliteitsexperimenten 370
5.2.4 Winstberekening zeescheepvaart 371
5.2.5 Bonusaandelen van een beleggingsinstelling 377
5.3 Ondernemingskosten en onttrekkingen 378
5.3.1 De uitgangspunten 378
5.3.2 De onttrekkingen 386
5.3.3 Bijzondere regelingen 393
5.4 De jaarwinst 436
5.4.1 Berekening per kalenderjaar of boekjaar 436
5.4.2 De jaarwinst en het goede koopmansgebruik 439
5.4.3 Methoden van winstberekening 447
5.4.4 De flexibiliteit van het goede koopmansgebruik 449
5.4.5 Vermijden van willekeur 452
5.4.5.1 De bestendige gedragslijn 452
5.4.5.2 Balanscontinuïteit en de foutenleer 456
5.4.5.3 Uitgangspunten voor de winstberekening 467
5.4.6 Voorzichtig koopmansgebruik in relatie tot het realiteitsbeginsel 470
5.4.7 Eenvoudig koopmansgebruik in relatie tot hetrealiteitsbeginsel 486
5.4.8 Ondernemersgericht sociaal-economisch beleid in de fiscale jaarwinstberekening 487
5.5 De waarderingen in de fiscale vermogensopstelling 488
5.5.1 Inleidende opmerkingen 488
5.5.2 Bedrijfsmiddelen 488
5.5.2.1 Het begrip ‘bedrijfsmiddel’ 488
5.5.2.2 Het waarderingssysteem en de aanschaffings- of voortbrengingskosten 505
5.5.2.3 De in aftrek te brengen afschrijvingen 514
5.5.3 Voorraden 533
5.5.3.1 Het begrip ‘voorraad’ 533
5.5.3.2 Waarderingsregels voor de voorraad 536
5.5.3.3 Ingekochte voorraden 537
5.5.3.4 Zelfvervaardigde voorraden 539
5.5.3.5 Nominalistische versus substantialistische voorraadwaardering 541
5.5.4 Onderhanden werken en onderhanden opdrachten 546
5.5.5 Vorderingen 551
5.5.6 Effecten 554
5.5.7 De passiefzijde van de fiscale vermogensopstelling 560
5.5.7.1 Algemene opmerkingen 560
5.5.7.2 De egalisatiereserve 575
5.5.7.3 De assurantiereserve 583
5.5.7.4 De exportrisicoreserve 584
5.5.7.5 De herinvesteringsreserve 585
5.5.7.6 De waardering van pensioenverplichtingen 612
5.5.8 Transitorische posten 638
5.5.8.1 Begrip ‘transitorische posten’ 638
5.5.8.2 Transitorische actiefposten 639
5.5.8.3 Transitorische passiefposten 639
5.6 De eindafrekening 641
5.6.1 Staking van de onderneming 641
5.6.2 Stakingswinst 663
5.6.3 De stakingsaftrek als onderdeel van de eindafrekening 671
5.6.4 De stakingslijfrente 673
5.6.5 De doorschuifmogelijkheden 689
5.6.5.1 De systematiek van de geruisloze doorschuiving 689
5.6.5.2 Doorschuiving bij herstructurering 696
5.6.5.3 Geruisloze doorschuiving bij overlijden van de ondernemer of de echtgenoot van de ondernemer 699
5.6.5.4 Geruisloze doorschuiving bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap 704
5.6.5.5 Doorschuiving naar ondernemers en werknemers. 705
5.6.5.6 Geruisloze doorschuiving tussen partners 711
5.6.5.7 Geruisloze inbreng van de onderneming in een BV of NV 712
5.6.5.8 Geruisloze terugkeer uit de NV of BV naar de IBonderneming 730
5.6.5.9 Aandelenfusie en splitsing van aandelen 737
5.7 Ondernemers- en ondernemingsfaciliteiten 743
5.7.1 Ondernemers- en ondernemingsfaciliteiten als uitdrukking van instrumentalisering van het belastingrecht 743
5.7.2 Faciliteiten voor ondernemingsinvesteringen 751
5.7.2.1 Overzicht van de investeringsfaciliteiten 751
5.7.2.2 Extra afschrijvingsfaciliteiten 755
5.7.2.3 De investeringsaftrekregeling 766
5.7.2.4 Scholingsaftrek (afgeschaft ingaande 2004) 789
5.7.2.5 De research & development-aftrek (RDA) 790
5.7.3 De oudedagsreserve 794
5.7.3.1 De achtergronden 794
5.7.3.2 De uitwerking van de fiscale oudedagsreserve 795
5.7.4 Ondernemersaftrek 811
5.7.4.1 Het belang van het urencriterium voor de ondernemersfaciliteiten 811
5.7.4.2 De zelfstandigenaftrek 815
5.7.4.3 Aftrek speur- en ontwikkelingswerk 822
5.7.4.4 Meewerkaftrek 823
5.7.4.5 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid 825
5.7.5 MKB-winstvrijstelling 826
5.8 Firmaverhoudingen 827
5.8.1 Inleidende opmerkingen 827
5.8.2 Het begin van de vennootschap onder firma/maatschap 835
5.8.3 Wijzigingen in belang tijdens het bestaan van de vennootschap onder firma/maatschap 842
5.8.4 Het einde van de vennootschap onder firma/maatschap 843
5.9 Winstgenieters 846
Hoofdstuk 6. Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang 854
6.1 Beknopte geschiedenis en ratio van de regeling 854
6.2 De structuur van de tot 1997 geldende regeling 856
6.2.1 Structurele tekortkomingen 856
6.2.2 Kenmerken van de tot 1997 geldende regeling 858
6.3 Structuur van de regeling tussen 1 januari 1997 en 1 januari 2001 864
6.4 Het aanmerkelijkbelangregime vanaf 1 januari 2001 871
6.4.1 De structurele inpassing van het aanmerkelijkbelangregime in de Wet IB 2001 871
6.4.2 Wie is aan te merken als aanmerkelijkbelanghouder? 886
6.4.3 Het belastbare feit 909
6.4.3.1 Reguliere inkomsten uit aanmerkelijkbelangpakketten 909
6.4.3.2 Vervreemdingsvoordelen 935
6.4.4 Het vervreemdingsvoordeel als heffingsobject 950
6.4.4.1 De vaststelling van het vervreemdingsvoordeel 950
6.4.4.2 De vervreemdingsprijs 953
6.4.4.3 De verkrijgingsprijs 961
6.4.5 Een nadere uitwerking van de vervreemdingsficties 968
6.4.5.1 Inkoop van aandelen en/of winstbewijzen 969
6.4.5.2 Liquidatie of ontbinding van de vennootschap 971
6.4.5.3 Juridische fusie en splitsing 975
6.4.5.4 Het aflossen van schuldvorderingen 976
6.4.5.5 Overgang krachtens erfrecht en huwelijksvermogensrecht 978
6.4.5.6 De inbreng in het ondernemings- of werkzaamheidsvermogen 987
6.4.5.7 Het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang 987
6.4.5.8 Emigratie 988
6.4.5.9 Het verlenen van een koopoptie 991
6.4.5.10 Het niet langer toerekenen van een afgezonderd particulier vermogen 992
6.4.5.11 Het tot de reguliere voordelen gaan behoren van een forfaitair voordeel 993
6.4.5.12 Onder het vervreemdingsbegrip kan bij genotsrechten
ook de zaakvervanging vallen 995
6.4.6 Vervreemding in het kader van een fusie en splitsing 996
6.4.7 Aandelenruil in het kader van de bedrijfsopvolging 100
6.5 Geruisloze doorschuiffaciliteiten in de aanmerkelijkbelangsfeer 1005
6.5.1 Geruisloze doorschuiving van gewoon naar fictiefaanmerkelijkbelang 1005
6.5.2 Integrale doorschuiving van de aanmerkelijkbelangclaim 1010
6.5.3 Partiële doorschuiving van de aanmerkelijkbelangclaim 1012
6.6 Conserverende aanslagen en betalingsregelingen als verlengstuk van doorschuiffaciliteiten in de aanmerkelijkbelangsfeer 1027
6.7 Het aanmerkelijkbelangverlies 1032
6.8 Overgangsrecht 1037
6.8.1 Overgangsrecht 1997 1037
6.8.2 Overgangsrecht bij introductie van de Wet IB 2001 1040
Hoofdstuk 7. Inkomsten uit loon en werkzaamheden 1042
7.1 Overzicht van het wettelijke systeem 1042
7.1.1 Inpassing van het loon en het resultaat uit overige werkzaamheden in de inkomstenbelasting 1042
7.1.2 Integratie en coördinatie van de loonheffingen 1054
7.2 Loon 1071
7.2.1 Het loonbegrip van de inkomstenbelasting is ontleend aan de loonbelasting 1071
7.2.2 Loon uit dienstbetrekking 1088
7.2.3 De behandeling van aanspraken 1096
7.2.4 De behandeling van pensioenrechten 1100
7.2.5 Andere aanspraken op toekomstige uitkeringen dan pensioen 1146
7.2.6 Aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon 1146
7.2.7 Verlofspaarregelingen 1152
7.2.8 Bedrijfsspaarregelingen 1156
7.2.9 Werknemersopties 1161
7.2.10 De aftrekbare kosten inzake dienstbetrekking 1165
7.2.11 Kostenvergoedingen 1176
7.2.12 Aftrekbare kosten of negatief loon 1188
7.2.13 Het moment waarop het loon wordt genoten 1194
7.3 Inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden 1205
7.3.1 Inkomsten uit niet in dienstbetrekking verricht werk 1205
7.3.2 De consequenties van het bronbegrip 1214
7.3.3 Speculatie 1220
7.3.4 Transacties in onroerende zaken als werkzaamheid 1222
7.3.5 Het houden van kostgangers 1230
7.3.6 Auteursrecht en octrooi 1234
7.3.7 Artistieke en sportieve werkzaamheden 1237
7.4 Terbeschikkingstellingsbepalingen als resultaat uit werkzaamheid 1239
7.4.1 Antiboxdrainagebepalingen 1239
7.4.2 De terbeschikkingstellingsregeling als antiboxdrainagebepaling 1242
7.4.3 De terbeschikkingstelling aan de onderneming of werkzaamheid 1269
7.4.4 De terbeschikkingstelling aan de aanmerkelijkbelangvennootschap 1278
7.4.5 De (on)zakelijke lening 1282
7.5 De berekening van het jaarresultaat uit werkzaamheid 1290
7.6 Met een werkzaamheid verband houdende lucratieve beleggingen 1295
Hoofdstuk 8. Termijnen van lijfrente en andere periodieke uitkeringen 1305
8.1 Het wettelijke regime voor lijfrentetermijnen en andere periodieke
uitkeringen 1305
8.2 Aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen 1318
8.2.1 De aangewezen categorieën periodieke uitkeringen en verstrekkingen 1318
8.2.2 Uitkeringen en verstrekkingen van publiekrechtelijke aard 1320
8.2.3 Uitkeringen en verstrekkingen rechtstreeks voortvloeiend uit het familierecht 1323
8.2.4 Andere periodieke uitkeringen dan die voortvloeien uit het familierecht 1324
8.2.5 Onverplichte uitkeringen en verstrekkingen ontvangen van rechtspersonen 1327
8.3 Termijnen van lijfrenten en andere periodieke verzorgingsuitkeringen 1327
8.4 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen (de lijfrentepremieaftrek) 1334
8.4.1 Algemene structuur 1334
8.4.2 De lijfrentepremieaftrek 1338
8.4.3 Het tijdstip van aftrek premies voor lijfrenten 1353
8.5 Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en naar werking daarmee gelijk te stellen sanctiebepalingen 1356
8.5.1 Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen 1356
8.5.2 Fictieve negatieve uitgaven bij handelen in strijd met de voorwaarden 1357
Hoofdstuk 9. Het eigenwoningregime 1365
9.1 Inpassing van het eigenwoningregime in het boxenstelsel 1365
9.2 Het eigenwoningforfait (huurwaardeforfait) 1375
9.3 De kapitaalverzekering eigen woning 1414
9.3.1 De fiscale problematiek van de levensverzekering 1414
9.3.2 Het begrip ‘levensverzekering’ 1419
9.3.3 De ratio en vormgeving van de vrijstelling voor de renteaangroei in de kapitaalverzekering 1421
9.3.4 De spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning 1425
9.3.5 Rentevaststelling voor de kapitaalverzekering eigen woning 1426
9.3.6 De vereisten die worden gesteld aan de ‘kapitaalverzekering eigen woning’ 1430
9.3.7 De omvang van de vrijstelling 1433
9.3.8 De fictieve uitkering uit kapitaalverzekering 1434
9.3.9 Consequenties van eerder gebruik van de vrijgestelde kapitaalpolisrente voor de aftrekbaarheid van hypotheekrente 1438
9.3.10 Overgangsregeling kapitaalverzekeringen 1439
9.4 Aftrekbare kosten van het eigenwoningregime 1441
Hoofdstuk 10. Voordeel uit sparen en beleggen 1465
10.1 Uitgangspunt van de vermogensrendementsheffing 1465
10.2 Bepaling van de omvang van het voordeel uit sparen en beleggen 1484
10.3 Vrijgestelde vermogensbestanddelen 1503
10.4 Waarderingsregels voor de vermogensrendementsheffing 1525
Hoofdstuk 11. Persoonsgebonden aftrek 1541
11.1 Het karakter van de persoonsgebonden aftrek 1541
11.2 Onderhoudsverplichtingen 1558
11.3 Verliezen op beleggingen in durfkapitaal 1566
11.4 Draagkrachtverminderende uitgaafposten 1567
11.4.1 Overzicht van uitgaafposten 1567
11.4.2 Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen 1569
11.4.3 Specifieke zorgkosten 1575
11.4.3.1 Structuur van de buitengewone uitgaven 1575
11.4.3.2 Uitgaven voor geneeskundige hulp 1581
11.4.3.3 Overlijdenskosten (tot 2009) 1601
11.4.3.4 Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte (tot 2009) 1602
11.4.3.5 Uitgaven wegens ouderdom (tot 2009) 1603
11.4.3.6 Uitgaven wegens chronische ziekte van kinderen (tot 2009) 1603
11.4.3.7 Uitgaven wegens adoptie (tot 2009) 1604
11.4.3.8 De verhoging en de aftrekdrempel voor specifieke zorgkosten 1605
11.4.4 Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen 1608
11.4.5 Scholingsuitgaven 1609
11.4.6 Uitgaven voor monumentenpanden 1621
11.4.7 Aftrekbare giften 1629
Hoofdstuk 12. Tarief 1649
12.1 Middeling 1649
12.2 Tariefstructuur 1661
12.2.1 De fiscaliseringsdiscussie 1661
12.2.2 De opbouw van het tarief in de inkomstenbelasting 1668
12.2.3 Van belastingvrije som naar heffingskorting 1675
12.2.4 De heffingskortingsmethodiek in de tariefstoepassing 1679
12.2.5 De variëteit van heffingskortingen 1690
12.2.6 Bijzondere tarieven 1713
12.2.7 Invorderingsvrijstelling 1715
12.3 De aanslagregeling 1716
12.3.1 Heffing bij wege van aanslag 1716
12.3.2 De loonbelasting als eindheffing 1727
12.3.3 De conserverende aanslag 1730
12.4 Verliescompensatie 1737
Hoofdstuk 13. Buitenlandse belastingplicht en voorkoming van internationale dubbele belasting voor de binnenlandse belastingplichtige 1742
13.1 Buitenlandse belastingplichtigen 1742
13.1.1 Belastingplicht 1742
13.1.2 Kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen 1742
13.1.3 Keuzerecht voor binnenlandse belastingplichtigen die daardoor als buitenlandse belastingplichtige kunnen worden behandeld 1764
13.1.4 Het Nederlands inkomen van de buitenlandse belastingplichtige 1772
13.1.5 De bestanddelen van het Nederlandse inkomen in box I 1779
13.1.6 De bestanddelen van het Nederlandse inkomen in box 2 1807
13.1.7 De bestanddelen van het Nederlandse inkomen in box 3 1817
13.1.8 Buitenlandse belastingplicht en draagkrachtverminderende uitgaven 1823
13.2 Buitenlandse tegenover binnenlandse belastingplicht 1825
13.3 De binnenlandse belastingplichtige en zijn buitenlandse inkomensbestanddelen 1829
13.3.1 Voorkoming van dubbele belasting 1829
13.3.2 Vormgeving voorkoming dubbele belasting in de ‘Eenzijdige Regeling’. 1841
13.3.3 Het begrip ‘vaste inrichting’ 1857
13.3.4 Winstsplitsing vaste inrichting 1864
Hoofdstuk 14. Slotbeschouwing 1870
Rubrieken
- advisering
- algemeen management
- coaching en trainen
- communicatie en media
- economie
- financieel management
- inkoop en logistiek
- internet en social media
- it-management / ict
- juridisch
- leiderschap
- marketing
- mens en maatschappij
- non-profit
- ondernemen
- organisatiekunde
- personal finance
- personeelsmanagement
- persoonlijke effectiviteit
- projectmanagement
- psychologie
- reclame en verkoop
- strategisch management
- verandermanagement
- werk en loopbaan