Nu is het altijd zo dat nieuwe technologieën het menselijke bewustzijn veranderen, zegt Carr, die zijn waarschuwing drie jaar geleden voor het eerst uitte in het Atlantic Monthly-artikel ‘Is Google Making Us Stupid?’ De uitvinding van de landkaart heeft ons natuurlijke oriëntatievermogen verdrongen en de ontwikkeling van het schrift leidde ertoe dat we ons minder poëtisch kunnen uiten dan de mondelinge culturen die ons voorgingen. Die gebreken werden tot nu toe echter ruimschoots gecompenseerd. Dankzij de landkaart is het mogelijk om onze fysieke omgeving te abstraheren, en het alfabet legde de basis voor een wetenschappelijke revolutie.
Met het internet hebben we echter voor het eerst in de geschiedenis een technologie in handen die ons waarschijnlijk meer kost dan wat we ervoor terugkrijgen. Websurfen en gamen leiden weliswaar tot een groter reactievermogen en een betere oog-hand coördinatie, maar dat staat in geen verhouding tot de vervlakking van onze geest. Verontrustender nog is dat het onvermogen om beschouwend te denken ook optreedt als we offline zijn. Carr citeert zelfs letterkundigen die nauwelijks meer de aandacht kunnen opbrengen om een boek van kaft tot kaft uit te lezen.
Dat komt omdat internetgebruik de fysieke bedrading in onze hersenen reorganiseert. Anders dan vaak gedacht wordt is het volwassen brein geen starre machine, maar een kneedbaar orgaan dat zich continu ontwikkelt. Onze internetgewoontes zorgen voor nieuwe neurale netwerken die oudere, in onbruik geraakte verbindingen kunnen verdringen. Deze ‘use it or lose it’-mentaliteit van het brein strekt zich ook uit tot het geheugen. De neiging om minder te onthouden naarmate we de informatie makkelijker kunnen opzoeken lijkt onze efficiëntie ten goede te komen, maar het outsourcen van het geheugen heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van onze herinneringen. Het creëren van menselijke herinneringen is een organisch proces dat heel anders te werk gaat dan het wegschrijven van bits op een harde schijf. Doordat onze hersenen nieuwe neuronetwerken vormen plaatst het brein onze herinneringen in een bepaalde context die voortdurend wordt aangepast. Wanneer we het web gebruiken als een substituut voor ons persoonlijke geheugen lopen we het risico om onze herinneringen van die rijkdom te ontdoen. Daarmee komt zelfs onze cultuur, die een functie is van ons collectieve geheugen, in gevaar.
Het is jammer dat Carr het bij deze uitspraken laat, en zich niet uitlaat over de mogelijke gevolgen voor onze gemeenschappelijke toekomst. Goed, we worden dommer, maar wat betekent dat concreet? Moeten we ons voorbereiden op een vertraging, of zelfs een regressie van de wetenschappelijke revolutie? Valt het tij nog te keren, en zo ja, hoe?
Dat Carr zelf de concentratie kon opbrengen om een boek te schrijven, kwam omdat hij de vrijheid had om naar de Rocky Mountains te verhuizen en zich van de wereld af te sluiten. Dat is niet voor iedereen weggelegd, geeft hij zelf ook toe. Sterker nog, de meeste mensen wíllen juist afgeleid worden. We zijn als laboratoriumratjes die om de haverklap een hendel overhalen voor het volgende brokje sociaal of intellectueel voedsel, omdat we ons anders geïsoleerd voelen. Dat proces zal in de nabije toekomst alleen nog maar verergeren, omdat de digitalisering van de samenleving zal doordringen tot bijna alle aspecten van het leven.
Carr laat ons dan ook achter met de ongemakkelijke gedachte dat we ons allemaal ontwikkelen tot pannenkoekenmensen: internetjunkies met brede interesses, maar met weinig diepgang. Je zou bijna hopen dat de vervlakking van de samenleving zo ver voortschrijdt dat we op een gegeven moment vergeten waarom dat erg is.
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.